Paardensector behoudt toch 6 maanden garantietermijn

In 2019 bepaalde Europa dat de wetgeving rondom consumentenbescherming moest worden uitgebreid, mede gelet op de digitalisering van de markt. Lees alles over de recente wijzingen!

Maarten Van der Aa - Equine Law
Maarten Van der Aa Advocaat-venoot
Leestijd: 3 minuten
Gepubliceerd op donderdag 06 juni 2022
Paardensector behoudt toch 6 maanden garantietermijn - Equine Law

In 2019 bepaalde Europa dat de wetgeving rondom consumentenbescherming moest worden uitgebreid, mede gelet op de digitalisering van de markt.

De wettelijke garantietermijn van 2 jaar blijft gelden. De nieuwe Europese richtlijn zet echter in op de termijnverlenging van het bewijsvermoeden. Laatstgenoemde termijn wordt verlengd van 6 maanden naar minstens een jaar. Lidstaten hebben zelfs de mogelijkheid om deze termijn te verlengen tot twee jaar.

Bewijsvermoeden

Het bewijsvermoeden bepaalt welke partij de bewijslast draagt bij een verborgen gebrek.

Voorheen droeg de verkoper gedurende de eerste 6 maanden na de levering de bewijslast om aan te tonen dat het gebrek nog niet aanwezig was bij de levering. Bij gebreke hieraan werd vermoed dat het gebrek reeds bestond ten tijde van de levering van het goed. Na 6 maanden werd de bewijslast omgekeerd en kwam deze terecht op de schouders van de koper-consument waarbij deze moest aantonen dat het gebrek wél reeds aanwezig was op het moment van de levering. Deze bewijslast is absoluut geen evidentie.

Door de termijn van het bewijsvermoeden te verlengen naar 1 of 2 jaar wordt de consument dus beter beschermd en het vertrouwen vergroot. In heel wat situaties is dat logisch en wenselijk, maar de vraag is in hoeverre de consument-koper dient beschermd te worden en waar de grens ligt. De koop van een paard is immers niet te vergelijken met de koop van een levenloze zaak zoals een TV toestel of een wasmachine. Dit vloeit voort uit het bijzonder gebruik van een paard (bv. de verzorging, de training en de invloed van de omgeving). De aard van de zaak dient dan ook bepalend te zijn om te beoordelen wat een redelijke verwachting voor de consument mag zijn.

Gelet op het voorgaande kan de nieuwe richtlijn voor een verkoper dus een groot zorgenkind zijn, reden waarom deze interessante en opmerkelijke ontwikkeling de gemoederen in de paardenbranche bezighielden. Als verkoper heeft u helemaal geen controle over de manier waarop het paard gehouden wordt bij de koper.

De Europese Unie gaf in haar richtlijn een mogelijkheid aan de lidstaten om een uitzondering te maken voor de verkoop van levende dieren. In de (Europese) paardensector werd er dan ook binnen elke lidstaat enorm gelobbyd om een uitsluiting van levende dieren te bekomen in het nationaal recht.

Daarbij ontstond ook het gevaar dat het Europese gelijke speelveld dreigde te verdwijnen indien sommige landen wel en andere geen gebruik maakten van de uitzonderingsclausule. Zo hebben o.a. Frankrijk, Duitsland en Denemarken de uitzondering in de paardensector toegepast. Bij Nederland leek dit in eerste instantie niet het geval te zijn,  doch ook onze noorderburen hebben uiteindelijk voor de toepassing van de uitzonderingsclausule gekozen.

België

Op 17 maart werd de Europese garantierichtlijn omgezet naar Belgische wetgeving. Deze nieuwe wetgeving is van toepassing vanaf 1 juni 2022 op alle ondernemers die consumptiegoederen aan consumenten verkopen. 

België heeft op de meest ruime manier gebruik gemaakt van de Europese richtlijn om de consument-koper te beschermen. De termijn van het wettelijk bewijsvermoeden werd verlengd tot 2 jaar. De verkoper draagt dus gedurende 2 jaar de zware bewijslast om aan te tonen dat het gebrek nog niet aanwezig was bij de levering.

Ook ons land heeft echter terecht gebruik gemaakt van de uitzonderingsclausule. De nieuwe garantiewetgeving is dus niet van toepassing op de verkoop van levende dieren zodat ook in de paardenhandel de 6 maanden termijn van het wettelijk bewijsvermoeden behouden blijft. Een verlengd bewijsvermoeden bij de verkoop van paarden komt immers niet overeen met een passende risicoverdeling tussen de consument en de verkoper.

De wetgever wenst dus terecht een specifieke regeling voor de verkoop van dieren zodat hiervoor een afzonderlijk wettelijke kader moet gecreëerd worden. In afwachting van dit wetgevend initiatief blijft het oude regime op dergelijke overeenkomsten van toepassing.

Ik ben van oordeel dat er bij dit wetgevend initiatief een onderscheid moet gemaakt worden tussen paarden en overige dieren. In tegenstelling tot bij alle overige dieren moet in de paardenhandel een bewijsvermoeden van drie maanden volstaan.

De motivatie om dit onderscheid te maken, ligt net in de aard van het paard en het bijzonder gebruik ervan. Een paard is het enige dier dat actief / sportief wordt bereden door een mens. De activiteiten en wedstrijden die met een paard worden beoefend, staan niet in verhouding met het houden van een ander (huis)dier.

Voorlopig blijft de termijn van het bewijsvermoeden op 6 maanden staan. Wij kijken uit wat de toekomst brengt! Dom & Partners Advocaten staat u bij en adviseert u binnen alle aspecten van het hippisch recht.

Meer advies nodig over hippisch recht?

Dom & Partners Equine Lawyers staat u bij in alle juridische kwesties over de paardenwereld. Vraag vrijblijvend om een afspraak in ons kantoor te Putte of Mechelen.

Maak een afspraak